’n Gouden Kalverliefde

Sta je er ooit bij stil dat jij mogelijk huist in een hart ánders dan dat van jouw geliefde? In dat van iemand die jou, na een verleden verliefdheid, in zijn of haar hart heeft gesloten en jou levenslang met zich meedraagt? Denk je daar ooit aan?

Ik weet niet of ík in andere harten huis. Ik weet wél dat ik een verlangenbehartiger ben en onderdak bied aan de liefdes in mijn leven. Mijn hart is er vol van, of nou ja, dat wil zeggen, drie kwart vol: drie van mijn kamers worden permanent bewoond.

In de 3e kamer woont mijn grote liefde. Al 17 jaar staat de deur naar deze liefde wijd open. We delen lief en leed met elkaar. Hij leeft er ruimhartig. Het voelt meer dan comfortabel: het voelt fijn, vertrouwd en veilig. De liefde stroomt door ons leven en onze aderen, onze harten slaan de zelfde toon. Wij kloppen samen. Ik weet dat ik in zijn hart ook over een ruime kamer beschik, en dat ik, als tweede grote liefde, besta naast zijn overleden eerste liefde. Er is meer dan genoeg plaats in zijn hart voor ons beiden. Bij zijn andere twee kamers heb ik overigens nooit aan geklopt.

In de 2e kamer zetelt mijn eerste man. De deur van deze kamer is dicht en de sleutel naar deze liefde ben ik -tot mijn spijt- lang geleden kwijtgeraakt. Op de hardhouten vloer ligt een basis van vertrouwen die we gelukkig nog altijd delen. Lang was het er kil en vaak stil en schemerig. Inmiddels lijkt er af en toe licht te schijnen en laat hij me soms even toe. Met het verstrijken van de jaren gebeurt dat gelukkig steeds vaker en verdwijnt de kou enigszins uit de lucht. Soms zwaai ik door het ovale vensterraam naar hem, koester ik wat mooi was en gewéést is maar áltijd ben ik dankbaar voor wat onze gedeelde liefde ons allemaal wél heeft gebracht. Zij het niet in óns, onze liefde leeft voort. Ik draag hem een warm hart toe.

In de 1ste kamer huist de oudste bewoner of, eigenlijk moet ik zeggen, de langstzíttende bewoner. Al sinds ik hem verkoos staat de deur continue op een kleine kier waardoor de hartstocht, als een briesje, zacht door mijn leven is blijven blazen. Het ruikt er naar “van Gils”. Ik heb de deur destijds, meerdere malen ontstemd, stevig achter me dicht gedaan en vaak vergeefs geprobeerd het verhaal af te sluiten, maar steeds opnieuw weer waait hij uitnodigend open…alle wetten der liefde ten spijt.

Als ik de deur nu zachtjes verder open duw, wentel ik me in de warmte die me tegemoet komt en adem ik de liefde in de lucht waarop we destijds samen dansten: “Love is in the air” in die discotheek in Puttershoek. Het is 4 juli.

Ik voel zijn aanwezigheid en diep in mijn hart kijk ik -bij herhaling- naar de film van een gouden kalverliefde. Ik sta stil bij alles wat ik voelde, en vooral bij wat er níet was maar waar ik zo hevig naar verlangde. In vervoering visualiseer ik zijn gezicht en vind vaag de lijnen van zijn vroegere versie. Vierendertig jaar lang hapert mijn hart op een metrum van oud zeer want nog stééds klopt het ook een beetje voor hém. De herinnering klinkt, hoewel melancholiek, als muziek in mijn oren.

Wat een verdriet ademt deze kamer. Mijn hart is er door getekend. Op de wanden staan schreeuwend rood geschilderde hartekreten. Hoewel hij seizoenen lang in mijn zilte tranendal gezwommen moet hebben, roest hij niet. Het is een wonder dat hij destijds niet verdronken is in mijn overvloed aan tranen. De vloer is verzadigd maar inmiddels wel, samen met de vlinders vleugellam, opgedroogd. Op de bodem brandt nog altijd vuur, hij zit er warmpjes bij. Hij wordt er gekoesterd en gedoogd. Ik mijmer wat, stof hem dan liefdevol af en stop hem, met weemoed, weer terug. Mijn vlam blijft, flakkeren. De deur op een kier..

Zeker één keer per jaar sta ik mezelf toe te zinken en te zwelgen in deze herinnering: Ik spoel terug naar die zomer van ‘87 die zo zoet begon en zo diep zwart in mijn hart eindigde nog voor de zomer voorbij was. Ik blader dik drie decennia terug door mijn gedachten. Ik duikel, uit een doos op zolder, mijn vergeelde dagboek op en lees mijn 18-jarige ik. De herinneringen die herleven staan op de wanden van mijn 1ste kamer geschreven en blijken onuitwisbaar.

Sta je er ooit bij stil dat jij dat zou kunnen zijn, die huist in dat andere hart? In dat van iemand die je, na een vergeefse verliefdheid al lang uit het oog verloren bent, maar die jou wel je leven lang koestert en met zich meedraagt?

En stel nou dat die ander, die jou in zijn of haar hart herbergt en de liefde levend houdt, destijds een 160 bladzijden tellende liefdesverklaring vol ontboezemingen en loftuitingen heeft geschreven waarin jij zowel de hoofd- als de hartrol speelt, zou je dat dan willen weten? Zou je het willen lezen? Zou het je doen glimlachen of zou jij, je eenmaal bewust van ‘t bovenstaande, liever bevrijden uit dit hart omdat deze wetenschap je benauwt? Denk je daar ooit aan?

Hoeveel liefdes draagt een mens met zich mee? Onzichtbaar maar blijvend voelbaar en onweerstaanbaar. Onhoorbaar maar onmiskenbaar aanwezig. Ongenaakbaar en veilig opgeborgen, warm en gekoesterd in zijn of haar hart? Die vlam van vroeger.

Mijn vierde kamer overigens, staat leeg, is ongeschonden en ik hoop van harte dat ik hem niet nodig ga hebben. Aan logés of passanten doe ik niet.

Ik ga koffie zetten. Met liefde, 2 zoetjes en melk. In mijn 3e kamer.

Oh, en mocht je denken “ze vergeet haar kinderen”, dat klopt. Da’s een ander verhaal. Andere liefde.

Later, als ik groot ben…

In eerste instantie stak hij slechts voorzichtig zijn neus om de deur om vervolgens, met zijn staart tussen zijn benen, behoedzaam mijn domein te betreden. Het was een vol en ondoenlijk druk spreekuur en de oogarts van die dag kwam mij, duidelijk bezwaard en zich bewust van het bijna onmogelijke wat hij verlangde en wilde gaan vragen, met een kop koffie in zijn ene en een status in zijn andere hand, dringend doch vriendelijk verzoeken of ik tijd had om een -extra- noodzakelijk oogonderzoek te doen bij patiënt Janssen.

“Vroeger” begon hij, zich verontschuldigend en zijn voorzichtigheid verklarend,“als klein jongetje, hoopte ik dat ik later een grote bouvier of stoere herdershond zou worden….” Zo’n hond met een onverschrokken voorkomen, fier en vrolijk van aard maar met een niemand- en nietsontziende blik, woest en waaks als een échte Wodan, één die ontzag afdwingt, recht op z’n doel af gaat en voor de Duvel niet bang is, denk ik, dat hij bedoelde.

Op mijn vraag wat er dan wél van die pup van vroeger was geworden, antwoordde hij bescheiden dat hij helaas niet was geworden waarop hij had gehoopt en dat hij nu toch helaas meer overeenkomsten vertoonde met een blonde Labrador.

En hoewel hij wat conditie en uiterlijk betreft, meer weg heeft van een hazewindhond, past een Labrador, gezien zijn goedmoedigheid én karakter maar ook met het oog op zijn functie, hem inderdaad beter. “Ja, natúúrlijk, een blindengeleidehond, dát ben je”, zo beaamde ik, misschien net iets te snel en te enthousiast!

“Ennuhhh, dank je wel voor de koffie, dokter, lekker, maar ik zal eerst dat onderzoek even doen bij meneer Janssen!” zei ik hem uitgelaten, waarna hij, tevreden, en vrolijk kwispelend, mijn kamer verliet.

In de hoofdrol

Ik zit één in van de vele wachtkamers van het revalidatiecentrum waar ik, sinds enkele weken, samen met Barry, verblijf. Behalve bad en brood, delen we ook het bed. We wachten, precies volgens script, op de volgende therapeut. Barry Astma en ik, we hangen van de therapieën aan elkaar. We worden zeer serieus genomen tijdens deze opname en er is behoorlijk wat belangstelling voor ons beiden.

Sinds enkele maanden namelijk, onderhoud ik een intensieve relatie met Barry. Inténs wil ik het niet noemen. Het was dan ook niet op mijn initiatief, deze relatie. Nee, de liefde, of toespelingen kwamen van zíj́n kant: hij wilde mij en ongemerkt kroop hij meer en meer onder mijn huid. Spaans benauwd kreeg ik het van hem.

Toegegeven, eigenlijk speelde hij al veel langer een rol in mijn leven maar nooit eerder schopte hij zó’n scène als het afgelopen jaar. Barry treedt namelijk steeds meer op de voorgrond en vraagt meer en meer aandacht in negatieve zin. En hoewel ik hem lang heb weten te negeren, ontkom ik nu niet meer aan hem.

Barry is continu aanwezig in mijn leven, beneemt me mijn adem en beperkt mij dusdanig in mijn vrijheid dat ik letterlijk en figuurlijk geen kant meer op kan. Het is, wat je noemt, een beklemmende situatie, een relatie die me benauwt, helemaal als ik me realiseer dat deze relatie voor altijd is. Barry piekert er niet over te vertrekken. Niet als we samen stevig praten, níet als ik hem dat vriendelijk vraag en ook niet met extra pillen, Prednison of spuiten. Barry is een bikkel en blijkt een blijvertje. Barry is een blok aan mijn been.

En dus zijn we hier in therapie, Barry en ik, om er samen het beste van te maken. Om hem beter te leren kennen, te begrijpen en om hem de baas te kunnen zodat we allebei verder kunnen. Ik voorop! Maar “van hem houden op de wijze waarop hij van mij houdt”, dát nooit!

Zoals gezegd wordt hier in het revalidatiecentrum een heel scenario aan behandelingen op ons losgelaten. Alles draait om mij en om het accepteren van Barry, om wat Barry met mij doet, zowel in fysiek, mentaal als praktisch opzicht. Ik móet met hem leren leven en erkennen dat hij er is.

In een gemiddelde week zien we de psycholoog (praat- of huiltherapeut), de maatschappelijk werkster (de regisseur, opper- of manusje-van-alles-therapeut), de diëtist (de geentoetjesmeer-therapeut), de fysiotherapeut, de acceptatie- en creatieve of emotie-regulatietherapeut (klei-therapeut), de bewegings- en de watertherapeut en de speltherapeut. Kortom, alle mogelijke therapeuten verschijnen ten tonele. Iedere dag een nieuwe voorstelling en dat 10 weken lang.

Terwijl we wachten op de therapeut die mij van praktische tips én een gebruiksaanwijzing inzake Barry, zal voorzien, komt een oudere dame, met haar scootmobiel-in-slow-motion, aangereden. Zorgvuldig speurt ze in het voorbijgaan -hoofdschuddend- alle naambordjes van de kamers af. Als ik haar vraag wie ze zoekt, antwoordt ze:”Ik heb een afspraak met de egotherapeut!”

“Nou mevrouw”, antwoord ik, terwijl ik mijn lachen probeer in te houden, “dan zit u hier goed en u bovendien vat hiermee in één woord samen wat ík net in 652 woorden probeerde op te schrijven!” Het is hier inderdaad één grote EGOtherapie in de breedste en beste betekenis van het woord “en daarbij, goed dat u het zegt, ik ben de ergotherapeut, (of praktijktherapeut) ook nog eens, net in mijn opsomming, vergeten te noemen! Die voeg ik nog even aan het draaiboek toe!”

Straks, na afloop van de revalidatie, hoop ik geleerd te hebben hoe ik de gevolgen en beperkingen die Barry met zich meebrengt, kan accepteren. Wellicht moet ik Barry inruilen voor Ernst, een beetje of méér bittere ernst, en ben ik beter af als ik Barry, als beeldspraak, híer achterlaat. Hier is Astma op z’n plek. Hier -in HillyWood- kan hij volop carrière maken!

Da’s niet alleen goed voor zijn ego, maar ook beter voor het mijne!

Als het er wél is…

Of, als de zon schijnt…

Mijn nog enige hoop op het definitief terug krijgen van mijn reuk en smaak -de vlag hing uit, de afspraken stonden al- werd op het laatste moment door mijn neus geboord.

Deze laatste strohalm, Dupilumab, zou, zo bleek, in combinatie met de Biological die ik al gebruik, letterlijk, levensgevaarlijk zijn voor mijn gezondheid en was niet langer een optie. De teleurstelling was groot en leek onbeschrijflijk.

Ik was op nationaal niveau uitgespeeld op het hoogste KNO-level, het landelijk expertisecentrum op smaak- en reukgebied in Ede dat samenwerkt met de universiteit van Wageningen. Mijn specialist, duidelijk eentje met gevoel voor anagrammen, noemde het “sneu” en als pleister op de wonde kreeg ik een stevige 12-daagse stootkuur Dexamethason van hem. Een troostprijs.

En dus, schijnt, sinds de 3e dag van de kuur, het was op 2e Pinksterdag, de Dexamethason weer door mijn leven! De lucht klaart met de dag op, de donkere watten en de gesluierde sinussen in mijn hoofd veranderen langzaam in lichtroze wolken waarin ik me verlekkerd wentel wanneer de koffiedampen op de bodem van mijn lege koffiemok mijn reukepitheel bereiken.

Die koffie, die ik 5 minuten daarvoor niet proefde. Wat zég ik: 5 máánden! Het besef dringt langzaam door….in flinterdunne vleugjes. Ik durf nog niet te juichen, “niet doen, niet te vroeg…” maar als kort daarna de koffiegeur zich mengt met die van mijn parfum en ik, als proef op de som, de deksel van de Nutella-pot afdraai, breekt de hemel open! Zo veel geurrijke aerosolen tussen mijn oren kleuren mijn gemoed. Langzaam maar zeker durf ik te geloven in de kunst van het ruiken en raak ik meer en meer beneveld, bedwelmd. Bezeten!

Ik geniet met grote en volle teugen! Ik hoef er mijn best niet eens voor te doen. Sterker nog, ik moet mijn best doen niet overprikkeld te raken! Niet misselijk te worden van alles wat onverminderd binnenkomt! Het ís er gewoon! Overal, continu! Alles, écht alles heeft geur! En daarmee kleur! Leven is weer leuk! Zo veel leuker, reuker, rijker.

Omdat ik weet dat de werking van de kuur maar tijdelijk is en slechts symptomen bestrijdt, smeed ik het ijzer nu het heet is. In mijn reuk- en smaakloze periodes kan ik eindeloos verlangen naar appeltaart en paprikachips. Naar de geur van frisgroene basilicumblaadjes, knoflook en al die andere verse kruiden in ‘t tuintje waar ik maar met mijn vingers zacht over heen hoef te strelen om ze mijn neus te laten kriebelen. Of een boterham met pindakaas. Een glas wijn. Een regenbui. Ik verbaas me zelfs over de subtiele zoetige geur van de toiletverfrisser, verwonderd zie ik zacht fleurige bloemetjes dwarrelen! Nog nooit zó iets lekkers geroken! Oh, en de Milka-tabletten caramel-pinda zijn ook eindeloos en absoluut een aanrader.

En dus zweef ik nu lekker smaakvol door de dagen. Punt is dat ik geen idee hoeveel ik er heb, of krijg. Ze zijn geteld, dát is zeker. Ik hoop op 2 weken, met een beetje geluk worden het 2 maanden.

Ander punt is dat ik ook door de nachten zweef. De Dexa daagt me uit en heeft duidelijk een duistere zijde want sinds ik ruik en proef, slaap ik niet meer. De Dexamethason schijnt ‘s nachts namelijk vrolijk verder en houdt me klaarwakker en superscherp! Al 10 nachten lang spook ik, doe ik vergeefse pogingen om in slaap te komen. De slaappillen van de huisarts helpen niet. Ze laten me 3 kwartier doezelen en halen er hooguit even de scherpste wakkere randjes van af. Ik doe ademhalingsoefeningen, bodyscans, tel hartslagen, schapen, auto’s, en de keren dat de buitenlamp van de overbuurman aanspringt. Ik drink warme anijsmelk bij een binnentemperatuur van dik 20 graden Celsius, ik schrijf, teken, lees m’n e-reader, dikke pil (beetje bitter) of kijk Grey’s Anatomy. Na anderhalve aflevering, om 4 uur, vallen mijn ogen dicht! Jaaahh, fijn! Oh nee, gefopt, toch weer wakker!

Ik luister naar de eerste merel die zich zo, waarschijnlijk rond kwart over 4 zal laten horen. Ah, daar is ‘ie al, vroeger dan gisternacht, 11 over 4. Langzaam maar zeker krijgt hij steeds meer bijval in de buurt! De opmaat naar een nieuwe dag. Een nieuwe morgen in een ander daglicht.

Ik kijk uit naar de geuren en smaken die hij me gaat brengen maar ik vrees hem ook want zelfs in dutjes overdag trapt de Dexa niet. Een powernap in mijn koffiepauze in de zon, de lunchpauze, of na het eten even op bed? Hij stinkt er niet in. Dankzij de Dexa sta ik 24/7 aan. “Pluk de Dexa”, zal mijn dokter gedacht hebben.

Vijf uur. Duiven koeren op de rand van de dakgoot, de babymezen in de hulst boom worden wakker. Ergens in de verte staat een haan op repeat. Jonge kauwen, kwetterende mussen. De krant zal zo wel komen.

Desondanks ga ik nog één poging wagen. Weer een weinig succesvolle omdat het geluid van de merels aanzwelt en steeds meer licht en leven in de kamer brengt. Ik houd mijn ogen stijf dicht. De wekker op half 7 is en blijft een wassen neus.

Drie voor half 6, de krant! Gek dat ik nu pas voor het eerst gaap. Ik houd het voor gezien. Ik heb honger! En niet zo’n beetje ook. Maar da’s een ander verhaal, andere kost, ander leesvoer.

Ik sta op. Ik loop op dons. Spons. Ik zweef. Het is het waard, deze roze wakkere wolk. Ik klamp me er -angstvallig- aan vast.

Ik wil er zo lang mogelijk op blijven en er álles uit halen, want voor ik het weet verdwijnt mijn smaak als sneeuw voor de Dexamethason en kan ik er alleen maar weer van dromen.

Naschrift of nasmaak

De roze wolk bleek bijna 10 weken groot. Inmiddels ruik en proef ik al weer 6 maanden helemaal niet(s) meer, en is het, in ‘t donker van mijn gedachten, teren op de herinnering aan mijn reuk. Soms regent het er zelfs.

De vlag is gestreken

Golven

Het terras staat er verlaten bij. Met de eerste golf is ook de zomer weggeëbd. Op een knisperend kleed van bladgoud kraakt en kreunt ‘t kleine tafeltje terwijl de wiebelende stoeltjes een wankel evenwicht zoeken op hun kreupele witte houten pootjes die er langzaam maar zeker onder vandaan rotten als cariës in holle kiezen.

Het heeft de afgelopen Corona-zomer overleefd, maar nu de herfst er bezit van heeft genomen, biedt het terras een troosteloze aanblik. Dit trieste tafereel herinnert ons aan een beteugelde tijd en toekomst. Als het straks volledig vermolmd is, zal slechts het gat in de heg ons nog herinneren aan deze bizarre zomer.

Zoals we, zelfs tijdens het laag water tussen de twee golven in, alleen buiten mensen zagen, zo ontvangen we nu, voor ons vanzelfsprekend, in de vloed van de tweede golf, nog steeds geen vrienden en familie binnenshuis.

Met de vergane glorie van het terras, de voortvarendheid van het virus, en de winter voelbaar voor de deur, is het zoeken naar een manier om niet kopje onder te gaan en te verdwijnen of verdrinken in de leegte van de tweede golf.

Omdat wij onze sociale-distance-contacten graag willen blijven onderhouden maar we onze vrienden en familie niet in de kou willen laten staan, hebben we, als alternatief voor het zomerterras, onze beschutte binnenplaats omgetoverd in een gezellig overdekt én verwarmd winterterras. Zodoende kunnen we hen, ook dit winterseizoen, verwelkomen op ons comfortabele Corona-proof terras dat behalve van terrasverwarming, ook voorzien is van kaarsjes, knusse kussens en zachtgele fleece-kleden en waarop Vivaldi’s frivole winterviolen, ook geel, subtiel en zacht, zullen klinken.

Aan de invulling van de kleine hartverwarmende winterkaart wordt gewerkt. Ook klassiekers als glühwein en chocolademelk met slagroom zullen daarop niet ontbreken.

Dus lieve kinderen, familie en vrienden, wij heten jullie allen warm welkom, ook dit najaar, buiten, op de binnenplaats van onze burcht!

Uiteraard wél RIVM-proof, dat wil zeggen: op afspraak, maximaal 2 personen, op 1,5 meter en vanzelfsprekend vrij van virus gerelateerde klachten. Én, zo lang de voorraad strekt.

Het zijn bijzondere jaargetijden.

Buiten bedrijf, II

Zo scherp afgetekend en duidelijk als de door Corona gestelde grenzen met de buitenwereld al maandenlang zijn, zo vaag werden na verloop van tijd de grenzen tussen de dagen van de week.

Ongemerkt gleden ze voorbij en vloeiden ze in elkaar over. Vooral de overgang van vrijdag op zaterdag vervaagde voelbaar. Dit ging ten koste van het door mij altijd zo gekoesterde weekendgevoel op de vrijdagmiddag. Ook het zondagavond-gevoel verdween. Dat weemoedige gevoel na een ontspannen weekend dat jou vertelt dat je morgen weer vroeg op moet en jou op je verantwoordelijkheden en verplichtingen van de volgende week wijst.

Ook was er nauwelijks een grens aan tijd. Zo lang er onduidelijkheid heerste over de gevolgen en het voortbestaan van het virus, was er tijd genoeg. De tijd was grenzeloos. Dat klinkt eindeloos. Maar, zo veel werd mij snel duidelijk, tijd voor jezelf is zo veel waardevoller als ze beteugeld wordt.

Al ruim een half jaar zijn we samen thuis. Mijn man was al thuis. En toen ik afgelopen maart onverwacht thuis kwam te zitten omdat ik deel uit bleek te maken van de hoog risicogroep, kreeg ik, naast een, al dan niet terecht, schuldgevoel, ook een soort vervroegd pensioen-gevoel. Dat hield in: op tijd op, weliswaar niet meer om half 6, om de krant écht lezen. Daarna tijd om samen huis te houden, koffie te drinken, een spelletje te doen, een serie te kijken, te schrijven en knutselen. Al deze activiteiten uiteraard binnen de door Corona gestelde grenzen aan onze vrijheid, met andere woorden; binnen de grenzen van ons domein dat door de ligusterheg gescheiden is van de buitenwereld.

Na 3 maanden kwam er gelukkig duidelijkheid, kreeg ik een werkplek thuis en kreeg mijn tijd weer grenzen. Mijn week kreeg naast grenzen ook weer inhoud. De voldoening knabbelde kleine randjes van mijn schuldgevoel af en mijn gevoel van onmacht taande. Ik gaf en gééf weer invulling aan mijn baan en bestaan in het JBZ.

De multifunctionele zijkamer, waarvoor we na jaren nog steeds geen goede naam hebben, is nu mijn domein. Als ik ‘s morgens, voor de gezamenlijke dag-start, inbel bij een collega uit de “oogleden-app” en de live-verbinding met de koffiekamer in het JBZ tot stand gekomen is, kan ik even naar mijn collega’s zwaaien.

Mijn collega’s zien míj in een decor van achttien vierkante meter boekenkast. “Zit je in een notariskantoor?” vroeg een collega de eerste ochtend. “Ja,” antwoordde ik, al was de notaris zelf was in geen velden of wegen te bekennen, die lag boven nog op één oor.

Als de verbinding er is, word ik meestal in de schaal met suiker- en melkstaafjes gelegd, vaak net iets te veel op m’n rug, zo dat ik niets anders kan dan 10 minuten lang naar de vlaggetjes aan het plafond staren. De vlaggetjes die ik daar zelf, 1 maart jl, voor de jubilarissen heb opgehangen. Zo ben ik ook al eens in een schaal met appels beland. Zonde, want dat werkte ook niet: iets met een Oud Testament, meen ik. Ik zal de notaris er eens naar vragen .

Ook “de notaris”, tevens pensionaris, is aan huis gekluisterd. Terwijl ik werk, houdt hij huis. We drinken nog steeds samen koffie, we lunchen en drinken thee als ik pauze heb, resp 15, 30 en 15 minuten. Ik ben punctueel. De notaris ook.

Met het oversteken van de gang, scheid ik werk van privé en aan het einde van mijn dag, vraagt de notaris steevast hoe het op het werk was, waarna hij aan het koken slaat. Daar draait hij zijn hand niet voor om; de notaris is van alle markten thuis.

Sinds we een gat in de liguster snoeiden, hebben we meer interactie met de buitenwereld. Aan de andere kant van het Corona-gat bevindt zich een mini-terras dat bestaat uit een klein houten tafeltje met 2 stoeltjes. Het tafeltje is voorzien van een fleurig kleedje, bloemetjes en servetten. We serveren er dagelijks tussen 16 en 20 uur van onze “kleine kaart”.

Als ik aan het werk ben, of sinds ik weer aan het werk ben, neemt de notaris de honneurs waar en houdt híj spreekuur aan de heg. Op onze mini-menukaart staan koeken van de dag, meestal roze, en het gebak van de week dat de notaris 10 aaneengesloten zaterdagen bakte. De totstandkoming van de (mis)baksels legde ik minutieus op film vast. Ik monteerde de bakprocessen wekelijks tot smakelijke en vermakelijke videoclips die we naar potentiële terrasbezoekers stuurden. Op deze wijze kwamen we aan onze klandizie en sociale contacten. Als je boft serveren we, zolang de voorraad strekt, ook buiten de kaart om: beschuit met aardbeien, bitterballen, Vietnamese loempia’s, aperol spritz, pastis of koffie met cognac.

Ons gat in de heg, dat tot veel positieve reacties leidt, zorgt voor zo veel aanloop, dat we het onlangs nog hebben moeten uitbreiden met 2 x 20 centimeter. Overigens nog steeds conform de richtlijnen van het RIVM inclusief tijdslot. Sinds enkele weken badmintonnen we, na het eten, op straat, tot dat ‘t donker wordt, samen of met een eventuele terrasbezoeker. Dé ideale social distance bezigheid.

Zo geven wij ons isolement al maanden vorm. Inmiddels treden we er, zij het sporadisch, tussen de 2 golven door, ook wel eens buiten. We wandelen op rustige plekken, en doet “de notaris”, op strategische tijdstippen, boodschappen. De meeste boodschappen bestellen we echter online, die worden eens per twee weken thuis bezorgd.

Behalve de JUMBO en mijn collega’s, zie ik ook mijn kinderen vooral online. Ik heb hen de afgelopen 6 maanden 3 x live ontmoet. Met een camping-uitrusting die bestond uit 2 stoeltjes, ‘n tafeltje, kleedje, koelbox, koffie en koekjes, kortom; onze kleine kaart, reed ik naar Nijmegen waar ik me in de voortuin van mijn oudste nestelde of mijn kamp opsloeg op het parkeerterrein van het studentencomplex waar mijn jongste, overigens erg idyllisch, tegen een bosrand aan woont.

Met andere woorden, we maken van de nood een deugd. Het is knus en veilig in ons isolement dat van alle gemakken en luxe is voorzien. De schrijnende situaties van veel anderen, waarover je in de krant leest, in ogenschouw genomen, hebben wij het erg goed samen. Die enkele discussie over de vaatdoekjes daar gelaten. Daarmee sla ik hem graag om de oren.

We zijn ons erg bewust van onze situatie en realiseren ons goed dat we niet de enigen zijn, en dat ons ongemak, met dat van veel anderen vergeleken, erg relatief is. Alleen, waar wij voorheen ons best deden vaker sámen iets te ondernemen, moeten we nu ons best doen vaker iets níet samen te doen.

Vorige maand mocht, of moest, ik voor een CT-scan van mijn neus naar het Gelderse Vallei Ziekenhuis in Ede. Dat betekende, even uit de isolatie! Het was 2 x 1,5 uur rijden voor, naar later bleek, een onderzoek van nog geen 4 minuten. Ik heb maar een kleine neus.

Aanvankelijk hadden we afgesproken dat de notaris -voor de gezelligheid- mee zou gaan. Omdat er een andere afspraak tussen kwam, en omdat het dik dertig graden werd, besloot de notaris -gezellig- bij de heg te blijven en ben ik -gezellig- alleen gegaan.

Het was H E E R L I J K ! Even alleen. Mijn eigen muziek, meezingen op mijn volume zonder gepijnigde blikken toegeworpen te krijgen, en vooral, mijn snelheid, al dan niet begrensd. Ik heb er van genoten en toen ik thuis kwam en Jos mij vroeg hoe mijn dag was geweest, had ik een hoop te vertellen over mijn middag in vrijheid. Ook de notaris bleek een heerlijk -rustige- middag alleen achter de heg, in de zon, met zijn muziek, op zijn volume, in zijn tempo, te hebben doorgebracht. “Ben je nu al thuis?” kon hij nog net inslikken, maar de “teleurstelling” op zijn gezicht sprak boekdelen toen ik hem bij thuiskomst blij begroette.

En dus, als de gelegenheid zicht voordoet, maken wij zelfs van een noodzakelijk ziekenhuisbezoek een deugd. Één van ons ontsnapt aan het isolement terwijl de ander de koning te rijk is in onze “gouden kooi”.

Het is, hoe dan ook, altijd weer heerlijk thuiskomen in onze, geïsoleerde door de liguster beveiligde burcht, waar we naast elkaar ons eigen spreekuur draaien.

De nieuwe werkzaamheden geven mijn weken inhoud, overzicht en vorm en zorgen ervoor dat ik op maandag naar het einde van de week toe kan werken, naar het weekend-gevoel dat je alleen daar, op dat moment, op vrijdagmiddag, vindt.

Paris s’éveille

Hij blijft maar door mijn hoofd spoken, die jongeman die voor ons in de rij stond voor de entree van de Notre-Dame die vrijdag in november. Het was vroeg, grijs en kil. Op dat moment hooguit 12 of 13 graden. De man, ik schat hem zo halverwege de 20, viel op doordat hij schaars gekleed ging. Hij droeg slechts een paar sneakers, een spijkerbroek en een simpel shirt met lange mouwen. Geen jas, geen tas, alleen een telefoon, vóór in z’n rechter broekzak. Hij oogde niet als een toerist maar zag er uit als een oorspronkelijke bewoner van de stad.

Ik was er de afgelopen jaren al vaker geweest. In Parijs. Ik houd van Parijs. Ik hoef niets in het bijzonder te zien, ik wil er vooral zijn. Ik voel me er zó fijn, zo op mijn gemak, dat ik denk dat Parijs ook van mij houdt.

Met deze keer ruim 3 dagen om in te kleuren, wilde ik Parijs toch wel graag een keertje vanaf de Notre-Dame bekijken en dus waren we extra vroeg uit ons hotelletje, aan de voet van de Montmartre, vertrokken om niet uren in een ontmoedigend lange, slingerende rij op het voorplein onze tijd te zien vervliegen.

De dag ervoor waren we ook al vroeg van huis naar Rotterdam vertrokken, ruim op tijd voor de Thalys van 10 uur. In de trein zag ik het eerste spook. Op onze gereserveerde plekken zat een ietwat schimmig ogende man die schichtig reageerde toen we onze plekken “opeisten”. Ik vond dat vervelend en “vreemd”. Jos vond dat overdreven en jaagde het spook weg.

Vroeg in de middag arriveerden we op Gare du Nord. We hebben de hele middag, al struinend, onze harten opgehaald alleen al aan de sfeer die de stad ademt. Parijs stroomde meteen vol door onze aderen. En onze voeten! Zo zeer, dat we al om 21 uur in bed lagen om ons voor te bereiden op de dag waarvan je niet wist dat hij komen zou. Dat is wat wij doen als we steden bezoeken; vroeg sluiten en vroeg weer open om lange dagen te maken en straten en wijken af te struinen. Uren en kilometers kunnen we door de stad sjouwen, kijken, voelen en koffie drinken.

Hoewel uit tegengestelde richtingen, kwamen we tegelijk met de jongeman aangelopen en stelden we ons aan de zijkant van de Notre-Dame op alwaar zich een korte en zeer acceptabele rij vormde. Het duurde dan ook niet lang of we kwamen boven in een kleine ruimte waar de kaartjes verkocht werden. We sloten aan in de linker rij, achter de jonge man. Daar stagneerde het: het duurde en het duurde. Er was een probleem. De jongen kon zich, zo te horen, niet identificeren. Het ging over z’n leeftijd. Enfin, toen de kaartverkoper eenmaal overtuigd was, ging het vlot, kochten wij onze tickets, is de jongen aan onze aandacht ontsnapt en is hij op gegaan in de massa. Net als wij.

Boven op de Notre-Dame hadden we, vooral vanaf de westgevel, prachtig uitzicht over de stad. Vlak boven de, door de buitenwijken gemarkeerde, horizon, was achter de Eiffeltoren een lichte hemelsblauwe streep te zien. Daarboven echter trok het dicht en pakten donkere wolken zich samen. Ze vormden een imposant dreigende lucht die geflankeerd werd door de monsterlijke waterspuwers die het geheel op hun gemak, met hun handen op de knieën, gadesloegen. Ze leken er niet van onder de indruk, zij zagen Parijs al eeuwenlang in alle seizoenen in alle gedaanten aan zich voorbij trekken. Ik legde deze dreiging boven de stad uitgebreid vast zonder te weten dat de figuurlijke betekenis ervan letterlijk vormen zou gaan aannemen.

Ook beneden maakten we foto’s: ik, mijn loopneus snuitend in een papieren mouchoir met de Notre-Dame op achtergrond. Ik stuurde ze naar de kinderen met een “rara, qu’est-ce que c’est?”, maar ze vonden mijn woordgrap (een Snotre-Dame), zo als zo vaak, duidelijk minder geslaagd dan ik. We dronken koffie om de hoek bij “le Quasimodo”, waar we beiden, met onze Bechterew nauwelijks op vielen. Vervolgens wandelden we van Île de la Cité naar les Halles, terug via Sainte-Chapelle en Quartier Latin, richting Jardin du Luxembourg en…Rue Mouffetard. Mijn lievelingsstraat die met de winterse verlichting sfeervoller oogde dan ik hem ooit had gezien. Vervolgens -dodelijk vermoeid- weer terug via Rue Saint-Jacques en de Sorbonne, Île de la Cité richting les Halles, waar de terrassen bomvol zaten. De temperatuur was in de loop van de dag wat opgelopen en er heerste een gezellige drukte.

Jos had hier in de buurt, chez “Le petit Bouillon Pharamond” om half 8 een tafeltje gereserveerd. Een authentiek Parijs’ restaurant, met rood fluweel beklede banken en grote spiegels die de hoge wanden volledig bedekten. Rond 22 uur vertrokken we moe -van het wandelen en de wijn- en voldaan naar ons hotel. Dik tevreden keken we terug op de dag die bijna voorbij en zo leuk besteed was.

Ons nergens van bewust stapten we in de metro en kwamen we iets voor half 11 op onze kamer aan. Ik had mijn schoenen nog niet uit of mijn telefoon ontplofte; m’n Whatsapp-toon veranderde in één lange riedel: verontrustende app’jes kwamen onafgebroken binnen. Er leek geen eind aan te komen… en zo snel als ze zich opvolgden, zo traag drong het besef, de ernst van de toon ervan tot ons door.

In de tijd dat wij aan ons dessert en in de metro zaten, was op nog geen 2 kilometer afstand van onze tafel een terroristische aanslag gepleegd. Op een steenworp afstand van ons hotel speelde zich een ongekend groot drama af. Pas toen we het kleine televisietoestel op onze kamer aan zetten, drong de ernst ervan groots onze kamer en gemoederen binnen. De beelden logen er niet om. Er was paniek, angst en onzekerheid. Ons werd duidelijk dat het breaking news in de wereld was. Onze vrienden en familie thuis, hadden dit voorgeschoteld gekregen, terwijl wij nog niets vermoedend aan onze Île flottante zaten, vlakbij de plek des onheils. Het was voor het thuisfront op dat moment angstiger dan voor ons, merkten we wel..

Het kleine teeveetje stortte z’n hart over ons uit en bleef maar berichten en beelden onze kamer in spuwen. In grote golven stroomde onze kamer vol met onzekerheid, ongeloof, verdriet en verbijstering. Het hield niet op. Voor Jos wel, die, met 2 of 3 wijntjes meer, ook net iets meer moe was dan ik. Hij heeft niet meer meegekregen dat de burgemeester de stad uiteindelijk hermetisch liet afsluiten; die lag toen al op één oreille.

Pas in het licht van de volgende morgen werd de ware omvang en impact van de aanslag zichtbaar. Je hoefde maar naar buiten te kijken. De zaterdagochtend was stil en verlaten. Geen kip zag je in de anders zo volle straten. Het was een spookstraat in een spookstad. Het was akelig stil. De trappen naar de entree van het metrostation Lamarck Caulaincourt bleven verontrustend leeg en pas in de loop van de middag kwam de straat, zij het voorzichtig, enigszins tot leven, kropen de mensen uit hun schulp en durfde ook ik me, aangemoedigd door Jos, voorzichtig op straat te begeven. We zijn naar Rue des Abbesses gewandeld, niet ver van ons hotel, waar we in een restaurant boeuf bourguignonne hebben gegeten. Op onze qui vive. Niet op ons gemak.

Zondagmiddag zouden we naar huis gaan. ‘s Morgens hebben we ons vooral rond Place du Tertre en de Sacré-Coeur opgehouden. Daarvoor hoefden we alleen de berg tegenover ons hotel maar op. En hoewel ik daar in eerste instantie nog best tegen op zag, ben ik zo blij dat we dat wel gedaan hebben.

De sfeer op Place du Tertre was bijzonder. Het gedeelde verdriet was tastbaar en zichtbaar. De zon scheen er waterig, de stemmen waren zachter en klonken gedempt. De mensen om ons heen ademden verbroedering en saamhorigheid. Het was alsof ik in een bleek, nog net niet opgedroogd aquarel -van hooguit 30 x 40 centimeter- was beland. We hebben ons, met de droefenis van die dag, laten uitvergroten in een enorme karikatuur in houtskool. Het is een tastbare herinnering aan dit bijzondere verblijf in het door ons zo beminde Parijs

Was de sfeer daar op dat moment ingetogen, eenmaal boven, in een veilige luwte die de schaduwzijde van de Sacré-Coeur bood, was de stemming voelbaar anders; krachtig en strijdbaar. Er klonk gezang en opzwepende muziek. Een 3 man sterk gezelschap straalde een en al liefde, energie en vertrouwen uit. Alsof ze het leven vierde. Terwijl het de kleine menigte uitnodigde mee te zingen, lieten de mannen een geïmproviseerd kartonnen bordje met de tekst ”même pas peur” rond gaan. Er ging kracht en troost van uit, die mij en de mensen om mij heen, zichtbaar goed deed. De in mij opgewelde emotie gaf mij veel lucht en verzachting, genoeg om toch enigszins gesterkt af te kunnen reizen en Parijs in vertrouwen achter te laten.

Hoewel het even onduidelijk was of de internationale treinen weer zouden rijden, was tegen de tijd dat wij zouden vertrekken, al het treinverkeer gelukkig weer op gang gekomen. En zag het 4 dagen eerder, bij aankomst op Gare du Nord, al zwart van de zwaarbewapende militairen, nu leek het aantal wel verviervoudigd. De spanning was er te snijden. Desondanks konden we, zonder controle, zó de Thalys in stappen. Snel naar huis!

Nu, al bijna 5 jaar thuis, spookt die ene knaap bij de Notre-Dame nog steeds door mijn hoofd. Hij was ons beiden opgevallen, zonder dat we dat naar elkaar hadden uitgesproken. ‘s Morgens vonden we hem vreemd. ‘s Avonds op z’n minst verdacht. Ik breng hem nog altijd in verband met de dreiging die wij ‘s morgens al over Parijs hadden zien liggen maar waarvan we niet hadden kunnen vermoeden welk onheil het inluidde.

Op de heenreis vond Jos mijn achterdocht naar de reiziger op onze stoelen, misplaatst en wuifde hij mijn vrees voor terroristische aanslagen -nog net niet lachend- weg. “De kans dat je onder een auto komt is groter dan de kans dat je bij een aanslag betrokken raakt,” zo relativeerde hij.

Aanslagen, je leest er over in kranten, je hoort er over op de radio en je ziet ze op televisie bij het journaal voorbij komen, ver van je bed. Deze echter, was er vlak naast en miste ‘t mijne maar net.

Als het er niet is

December 2013, surprise van m’n dochter

M’n tandpasta en shampoo, de dure Rituals douchemousse, m’n HEMA-dagcrème, mascara, parfum en deodorant.

Het schuim van de groene Badedas waarin mijn man zich onderdompelt, z’n aftershave, de blauwe Nivea-bodymilk. De thee, bosvruchten- of earl grey, m’n bananenyoghurt en de krant.

Mijn koffie, een beschuit met aardbeien, de zelfgebakken Florentine-koekjes, onze nog best wel nieuwe auto, de dauw, het mos, het bos, de regen.

De zijkamer en de kelder, de warme lucht uit stofzuiger, de allesreiniger, de schone was uit de wasmachine, het afwasmiddel en de Rituals “Happy Buddha” huisparfum.

M’n sesamcrackers en Slimpie-siroop, de Optimel, sinas- of cola-light, m’n maaltijdreep, met overigens wel een fijne “bite”, de olijven, de wijn, een aperitief.

De broccoli (niet erg), de verse spinazie (bitter en te veel peper), de druiven (zuur), de frituurpan (vet, vermoed ik), het basilicumplantje (zó lekker), het rode fruit, de verse munt (onbetaalbaar), de cappuccino (zoet en zacht),

M’n poep en pies (nooit meer vies), de toiletverfrisser, m’n gewassen voeten, weer de tandpasta, de oogmake-up remover.

M’n man, m’n kinderen, mezelf…

het schone beddengoed.

Zo maar een opsomming van sensaties en feiten waarop ik, dag na dag, vergeefs mijn neus druk. Al deze zaken gaan aan mijn neus voorbij. Ik wéét dat ze er zijn, ik zíe ze, maar ik ruik ze niet. Ik proef ze niet. Om ze voor mijn beleving enigszins mee te laten tellen, moet ik het hebben van zoet en zout. Vooral veel, liefst grof, zeezout. Dat strooi ik over bijna al mijn eten.

Gefrituurd eten geeft een fijner mondgevoel dan bijvoorbeeld een stamppot, net als puree voelt het als een warme brijige structuurloze substantie.

Thee voelt vaak bitter en wrang, Pickwick overigens meer dan Lipton, en dus drink ik gekookt water met zoetjes om nog iets aan smaakbeleving te ervaren. Soms hang ik er voor de kleur een theezakje in. Voor de gezelligheid.

“Oh,” zo reageren vrienden soms “dan hoef je nu zeker ook geen melk meer in je koffie?” maar zo is het ook weer niet: zwarte koffie voelt namelijk hard en bitter, melk maakt het zachter. Liever nog drink ik cappuccino. Dat voelt als een feestje in mijn mond.

Ik lust geen kaas, maar gesmolten door een ovengerecht kan ik dat nu prima hebben al zul je mij een blokje kaas nog steeds niet zien eten: de structuur van kaas is zonder smaak geen fijne. Net als die van gekookte eieren. En champignons.

Koken is een kunst. dat doe ik op gevoel maar klaarblijkelijk heb ik daar geen neus, of niet zo’n fijn gevoel voor want dat beetje dat ik heb, laat me nogal eens in de steek. Ik ben te scheutig met het zout of de kruiden of ik ruik niet dat de boter aanbrandt.

Uit eten gaan we niet meer. Daar is de lol al lang vanaf. De keer dat ik wel met vriendinnen uit eten ging, kreeg ik kurkdroge kip voorgeschoteld. Die heb ik terug gestuurd waarna ik om een mals stuk gevraagd heb. Meestal doe ik niet zo moeilijk, maar als je het van structuren moet hebben en je moet droge knip knagen en daar vervolgens vet voor betalen….

Na afloop natuurlijk altijd die logische en onvermijdelijke vraag: “heeft het gesmaakt?”

Bij vrienden eten is ook ongemakkelijk. Zelfs als zij van mijn “ongemak” op de hoogte zijn. Nooit ben ik enthousiast of lovend, terwijl de gastheer- of vrouw zo zijn of haar best heeft gedaan. “Mmm, lekker,” zul je mij niet horen zeggen, dat krijg ik mijn mond niet uit. Doen alsóf, lukt me niet meer. Dat geldt thuis natuurlijk ook, hoe kleurrijk Jos ook voor me kookt.

Aan een biefstukje beleef ik overigens wel groot plezier: medium gebakken in de Croma (“ ik moet er even bij blijven voor het beste resultaat” ) met een lekker korstje en flink veel…..zout.

Als we pizza bestellen, dan eentje met extra salami of de Siciliana omdat zie zo lekker zout is door de ansjovis.

Ook al proef ik niks, ik kan me enorm te buiten gaan aan lekkere dingen. De behoefte om te eten en kauwen blijft. Krokante koekjes, die lekker kraken tussen mijn kaken, taaie stroopwafels, ‘t liefst gewoon die stevige van de Jumbo want de warme, verse van de markt, zijn slap en vallen zo uit elkaar. Ik ben allergisch voor half gesloten verpakkingen waardoor producten zacht worden.

Zoutjes, chips, popcorn, het kauwt allemaal even prettig. En noten! Gezouten noten. Daar word ik ook blij van.

Zo kan ik ook levensgevaarlijke trek hebben in chocola, al dan niet hormonaal gestuurd. Chocola met hazelnoten of zeezout, blauwe en gele M&M’s. Maar eenmaal achter m’n kiezen, komt de spijt want die 1000 -in 6 minuten- verorberde calorieën smaakten nergens naar.

Hoeveel flessen parfum heb ik de afgelopen jaren al leeggespoten zonder er ook maar iets van geroken te hebben? Hoe mijn jongste altijd haar halfvergane smoezelige snuffelpopje onder mijn neus drukte met een “ruik eens mama, hoe lekker.”

Wijn smaakt wrang. Vooral rode. Wel kan ik goedkope van duurdere wijn onderscheiden. De duurdere geeft een voller mondgevoel. Zo voelt ook Port prettiger, ronder.

Likeur is ook niet lekker. De zoetigheid verbrandt door de sterke alcohol op mijn tong. Koolzuurhoudende dranken drinken wel “lekker”.

Tijdens vakanties: wijnproeverijen, de zee, de geur van buitenlandse lekkernijen op de markten; noga, zeep, lavendel en smerige kazen in kleurige kramen. De geuren uit winkels die de straten vullen.

Ik hunker naar versgebakken, nog warme boterhammen met gezouten roomboter, de smaak van echte marsepein, een Zeeuwse bolus, pindakaas, Nutella, een glaasje wijn, gerookte zalm, garnalen in knoflook, een zak patat, Verkade-over-de-top, koekjes, paprika-chips, appeltaart, Baileys, aardbeien, zelfgemaakte jam, een broodje paling, een warme croissant en de geur van een verse krant.

Ik ben geurenblind en smakeloos. Ik moet het, naast zoet en zout, dus ook van kleur hebben, zowel natuurlijke als kunstmatige. Zowel óp als naast mijn bord. Zo heb ik altijd servetten in veel verschillende felle kleuren in huis om de maaltijd wat op te leuken.

De afwezigheid van het vermogen te kunnen ruiken en proeven ontneemt alle -vanzelfsprekende- kleur uit mijn leven en schildert mijn gemoed soms donkergrijs en grauw. Meestal krijgt ‘t mij niet klein maar er zijn dagen dat ik er niet tegenop gewassen ben en ik het even níet weg kan relativeren.

Vandaag is zo’n dag. Dan maakt het onverschillig en zet ik uit pure frustratie even goed mijn tanden in die roze koek, eet ik wel die appeltaart “gezellig” bij de koffie en eet ik achter elkaar een zak van mijn lievelingsdropjes leeg.

De hele dag ben ik me bewust van alles wat er is maar wat ik niet kan pakken. Hoe vaak op een dag zegt u achteloos: “mmmm” of “lekker” of “ruik ‘ns, proef ‘ns” of haalt u alleen uw neus op om een vage geur tot u door te laten dringen met wellicht daaraan gekoppeld een herinnering? Staat u stil bij alles wat u ruikt en proeft?

Heel soms is het er even. Maar dat is nooit spontaan en altijd van korte duur. Na een kuur Prednison komt het voor hooguit 2-3 weken -deels- terug. De laatste keer dat het er even, een beetje, was, is ruim een half jaar geleden.

En zo, loop ik, op zoek naar een vleugje geur en een sprankje ijdele hoop op een subtiele smaakbeleving, al jaren mijn neus achterna op zoek naar mijn twee verloren zintuigen.

Gelukkig heb ik de overige drie wél goed op een rijtje.

14 augustus 2014

Drie dagen nadat ik hem een gelukkig, maar vooral ‘n gezond nieuw jaar had gewenst, kreeg mijn goede vriend te horen dat de longontsteking die hij tijdens oudjaar onder de leden dacht te hebben, longkánker bleek te zijn. Uitzichtloze longkanker…

Met de dood, zo onverwacht, dicht voor ogen, dimt het licht in je leven, wordt het donker en krijgen de dagen in je nieuwe, lege, nog smetteloze agenda, zwarte randen.

In de maanden die volgen, wisselen hoop, vrees, onzekerheid, wanhoop en doodsangst elkaar af. En weet je wat mijn lieve vriend ondertussen doet? Hij knipt de zwarte randjes van de bladzijden en kleurt zijn dagen. Hij vult ze allemaal in en plukt en kleurt de ene na de andere dag. Iedere week is het glas meer dan halfvol. Hij deelt zijn verdriet, maar ook zijn leven, zijn liefde en zijn voorliefdes. Door zijn angst te delen, wordt deze niet minder groot, maar wel tastbaar. Hij maakt dat ik zíjn en míjn angst durf te voelen.

Ondanks zijn kleurloze vooruitzicht, blijft hij reëel, moedig, krachtig, vol levenslust én boven alles: hij houdt zijn humor. Zoete en soms cynische humor. Verbitterd klinkt echter hij nooit. Hij kleurt onze vriendschap en mijn gemoed. Hoe kun je, terwijl jouw leven verbleekt, dat van anderen zo veel méér kleur geven ? Dat is een gave en een kunst. Een kunst die hij als geen ander verstaat.

Afgelopen jaarwisseling heb ik hem opnieuw gekust en heb ik gewenst dat het mijn lieve vriend en lieve vriendin gegeven zal zijn, veel dagen van hun nieuwe jaar samen in te kleuren.

Maar na 226 dagen -vorige week- waren alle kleuren op: woensdag was grijs en zwaar, donderdag was ondraaglijk, kleurloos en dik zwart omrand. De zwartste dag in de agenda van zijn leven, dat voor hem, hier op deze bladzijde eindigde.

Lieve vriend, wat heb je veel gegeven,

alle kleur uit jouw leven….

Gehondoleerd

Ik wil een hond. Maar ik kan geen hond. Óf, ik mag geen hond.

Toen ik vorig jaar na wéér een astma-aanval bij de longarts in zijn spreekkamertje zat -als je niet al kort van adem was, dan zou je het daar acuut worden in dat benauwde hokje van 1,5 x 1,5 meter- vroeg hij me: “mevrouw de Zanger, heeft u huisdieren?” “Nee dokter,” antwoordde ik timide, met een stem doordrenkt van verdriet, “maar ik heb wel een heel grote hondenwens!” Hij haalde zijn wenkbrauwen op, keek me quasi meewarig doch onderzoekend aan en vaardigde vervolgens een negatief hondenadvies uit. Het klonk als een “gehondoleerd met deze wens: schrijf hem maar op je buik”, samen met die van katten, vogels, konijnen… eigenlijk samen met alles wat in min of meerdere mate aai- of knuffelbaar is, want: ik ben allergisch.

Ik ben allergisch voor van alles en nog wat: van huisstofmijt en hazelnoten tot herdershonden, van berkenbomen tot boxers, van peren tot poezen en paarden én nog heel veel meer daar tussen in. Van paarden word ik echt doodziek maar da’s niet zo erg want ik hoef geen paard. Ik wil een hónd. Eventueel een kat. Maar het allerallerliefst, een hond.

In mijn hoofd heb ik al jarenlang een lijst met daarop de potentiële hondennamen voor de lobbes die nooit gaat komen. Teddy, Droef, Dizzy, Dibbes, Dobby….. Op Instagram kan ik eindeloos filmpjes kijken van vooral labradoodles, maar ook aan boxers en golden retrievers kan ik heel goed mijn hart ophalen. Ik droom van een dag in een kennel waar ik zittend op ‘t gras overladen word door de liefde van enthousiast spelende pups.

Ik wéét waarover ik het heb want vroeger, thuis, hadden we een hond. Chico was een gestroomde -of donkerbruine- boxer. Chico was leuk en lief, goedmoedig en gehoorzaam, grappig en slim, trouw, loyaal en ondeugend, invoelend en zorgzaam, hij was altijd blij en had gevoel voor humor: daar ben ik van overtuigd. Wat hebben wij destijds veel liefde en troost van hem gekregen en wat hebben wij hem overladen met ónze aandacht en liefde.

De dag waarop mijn ouders hem moesten laten inslapen, ik was toen het huis al uit, was de eerste keer dat ik mijn ouders heb horen huilen.

Als ik door de wijk of stad wandel, kijk ik vol afgunst naar mensen met honden. Onlangs nog. Er liep een mevrouw met wel twéé labradoodles aan de andere kant van de straat. “Dat moet een gelukkig mens zijn”, dacht ik, tot ik later hoorde dat de vrouw met de labradoodles een jaar eerder haar zoon was verloren…ik weet dat het betrekkelijk is, natúúrlijk, maar oh, wat zou een hond veel toevoegen aan mijn geluk.

Hóe dan ook, mijn hart gaat sneller kloppen -het voelt alsof er een klepje open gaat- bij de aanblik van een baasje met een hond. Voor de duidelijkheid, ik raak vertederd door de hond, zelden of níet door het baasje.

Ik kijk onderweg meer naar honden dan naar mannen. Waarschijnlijk omdat ik al een leuke man heb, waarvoor ik níet allergisch ben, die ook aaibaar is, leuk en lief, grappig, goedmoedig en redelijk slim, die trouw, loyaal, invoelend en zorgzaam is, bij de deur staat te kwispelen als ik thuis kom én ook nog eens gevoel voor humor heeft. Alleen “goed luisteren”, dáár ontbreekt het nog aan!